Leen Van Tichelen

Leen Van Tichelen

2019
NL
READ ↓

[NL]

De vleugel­slag van een vogel, als bij de gri­jze rei­ger, sta­tig en langza­am, alles over­ziend, of soms vin­nig en snel als de kool­mees. Leen Van Tichelen (° 1981) ziet de beweg­ing rond haar en in de beweg­ing de stil­stand, het moment van de blik. Die opeen­vol­gende momen­ten wor­den een wer­ve­ling, een struc­tu­ur, een stapel­ing, een sys­teem, uit­mon­dend in pogin­gen die verk­larin­gen wor­den. Een beeld ont­staat door een opeen­vol­ging van han­delin­gen, de bewe­gende hand, het oog dat wikt en weegt, de herse­nen die oorde­len en besluiten.

Het beeld ont­staat niet maar wordt gemaakt, opge­bouwd uit momen­ten – in de mater­iële wereld wor­den dit ste­nen, hout­blokken, grafi­et­pun­ten, stof­fen dra­den, verf –, vormt ze een geheel, de ele­menten wor­den niet her­haald maar geva­ri­eerd waar­door de stil­staande struc­tu­ur (bijvoor­beeld de vele vari­anten van BASE) in zich een beweg­ing houdt, een wer­ve­ling van ver­schei­dene ele­menten die tot rust geko­men zijn. Er is geen cha­os, de stapel­ing is bere­de­neerd. De naamgev­ing is hier­bij belan­grijk, BASE, duidt een hor­i­zon­tal­iteit aan, en toch is het werk ver­ti­caal, gaat het de hoog­te in, soms lijkt het te wanke­len maar die indruk is vals, het werk staat ste­vig maar juist door die minie­me afwijkin­gen komt er terug beweg­ing in het beeld, nooit is men zeker.

Uit een werk ont­staat een ander werk, de ene teken­ing maakt de ande­re moge­lijk, al zijn ze elk apart te beschou­wen, ze vor­men een geheel omdat in elk werk een scha­kel van de vori­ge en een ver­wi­jz­ing naar de vol­gende aan­wezig is (zoals alle wer­ken samen nodig zijn om een oeu­vre te begri­jpen). Een stap vraagt een vol­gende stap. Zo veran­dert het ini­tiële beeld naar een ander en bli­jft het door­heen de reeks zich­zelf en vanu­it de serie anders. De reeks is een kern­pro­ces bij Leen Van Tichelen, (een stapel­ing, een bijeen­bren­gen, een uiteen­rafe­len, een vor­men van patro­nen), omdat het artis­tie­ke wer­ken ook een den­ken is. In het werk wordt gedacht, een gedachte­gang ont­wik­keld, zoals de taal het zegt: een gedach­te ont­vouwt zich. De werk­wi­jze is bere­de­neerd, een denkpro­ces, niet het toe­val lei­dt de hand, de geest laat het toe­val bin­nen, en dat toe­val, als het al toe­val is, wordt bemees­terd door de wil en de streng­heid van de blik. Van Tichelen streeft naar even­wicht dat niet klas­siek is; die ver­schuiv­ing maakt het werk intri­ge­rend, de blik van de kijk­er onzeker. 

Er is rust in de beweg­ing, een kalm­te die een zelf­be­wuste zek­er­heid is – de wer­ken ver­lan­gen niet de goed­keur­ing van de toeschouw­er, ze zijn niet behaag­ziek, wel in zich­zelf ver­zonken, ze weten wat ze waard zijn. Ze vat­ten in zich­zelf het al: de orde en de cha­os; de rust en de beweg­ing; het eni­ge en het vele, de kou­de en de warm­te, het vreem­de en het nabije.

© Johan Velter