Leen Van Tichelen

Onder Verzachtende Omstandigheden

2016
ENG / NL
READ ↓

[ENG]

In Extenuation

Leen Van Tichelen’s Black Brains’ draw us into the plum­bless depths of the human brain. Sliced cere­bral hemis­p­he­res, spread out on a sheet of paper. Forms are chan­ging, les­se­ning, enlar­ging, bul­ging or shri­vel­ling. The Black Brains’ are pain­ted in gloss paint and they glit­ter, as if cover­ed in pitch. Nuanced sha­des of pink refer to a pre­sen­ce of human fle­sh.
The com­bi­na­ti­on of the 27 Black Brains’ resem­ble a blown-up Rorschach test. An infi­ni­te num­ber of deno­ta­ti­ons and emo­ti­ons can be pro­jec­ted onto the varying stains.
What is that moves Van Tichelen – as an artis­tic Vesalius — to show us the human brain?
It is the dig­ging into the minds, the brains of tho­se who cau­se suf­fe­ring. Series of the brain of seri­al kil­lers.
Serial kil­lers capa­ble of mur­de­ring and woun­ding.
Neurocriminologists agree about the fact that the brains of psy­cho­pa­ths show aber­ra­ti­on. In Van Tichelen’s work, that insen­si­ti­vi­ty to the evil is con­ver­ted into a fixed, pitch-black lay­er — or the con­stan­cy of black­ness. The series show a gre­at vari­a­ti­on and sus­cep­ti­bi­li­ty to form and a subt­le use of a fru­gal ran­ge of sha­des.
We live in dark ages. How many steps have been taken sin­ce the dark Middle Ages of Huizinga?

Times full of ter­ror, doing eve­ry­thing the wrong way,
cen­tu­ries of lies, full of haugh­ti­ness and envy,
times wit­hout honour nor true ver­dict,
cen­tu­ries in sad­ness, which shor­tens life.’
(Johan Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen)

We are made spec­ta­tors of evil by means of the media. Images of news­pa­pers and on TV, ima­ges of hor­ror and misery stick to the artist.
How sinis­ter have we beco­me to watch the­se ima­ges in an almost indif­fe­rent way, and then, as if deta­ched, zap away from them? Do we real­ly think we can get away with it?
Is the­re a pos­si­bi­li­ty that our heart, our liver, lungs and brains are fic­ti­tious­ly soot-covered?

The instal­la­ti­on Black Backbone’ reve­a­led col­la­ges, fixed in wooden fra­mes, in Croxaphox. Within, the­re are human parts, dis­pro­por­ti­o­na­te to the fra­mes: a sto­mach, brains, a back­bo­ne,…
Sensational forms, cre­a­ted by dif­fe­rent kinds and pie­ces of torn paper. The fra­mes make us think of pri­va­te rooms, medi­cal prac­ti­ces, wai­ting spa­ces.
In this case, black­ness sticks to back­bo­ne and lungs. In subt­le dis­tinc­ti­on, soot has been fixed, char­co­al has been scrat­ched and rub­bed over.
Our spi­ne, hau­ling eve­ry­thing, kee­ping our upright pos­tu­re, has been sei­zed. Van Tichelen is drawn into the abyss of ago­ny, becau­se of wat­ching it too close.

Wenn du lan­ge in einen Abgrund blick­st, blickt der Abgrund auch in dich hin­ein.’
(Friedrich Nietsche, Jenseits Gut und Böse)

But the oeu­vre also com­pri­ses ligh­ter and more hope­ful work. In the room, she stret­ches threads as light as gos­sa­mer. Routes of esca­pe with cut-outs of stars, flo­wers, pat­terns of sil­ver on their way. Her col­la­ges of fra­gi­le, lost wings – Lost Wing’ – also evo­ke the desi­re to fly. An oeu­vre which liter­al­ly shi­nes at the showing of powerful forms.

Entering the minds of the suf­fe­ring ones, as the artist does, is over­taxing. One has the urge to sym­pa­thi­se, but also to flee, esca­pe, look for some­thing bet­ter, exact­ly as the hurt ones. One peers at the hea­vens, loo­king for that one sil­ver star that will lead one the way to a bet­ter pla­ce.
The artist esca­pes, but only to return some­thing more beau­ti­ful, ima­ges full of soot and tears are being subli­ma­ted into pure and abstract forms.

Van Tichelen is won­de­ring whe­re the empa­thy has gone of tho­se sur­roun­ding her. We are con­stant­ly dra­wing the lines of our gar­dens, hou­ses, coun­tries, of our Europe, of the pla­ces to our­sel­ves, in which life is kind.
But what hap­pens when you – by chan­ce — were born on the wrong side of that line? How do we jus­ti­fy the fact that we pro­hi­bit ano­ther human being to cross a bounda­ry, an ima­gi­na­ry line, loo­king for that one sil­ver star?

She tries to ans­wer tho­se ques­ti­ons in the instal­la­ti­on In exte­nu­a­ti­on’.
Wooden fra­mes lined up as a high wall in the room. A wall, a fen­ce, bar­bed wire, a bounda­ry. Playing with sim­ple mate­ri­als makes us think of Arte Povera. Again, the art of cut­ting and recom­po­sing is the point of depar­tu­re.
In the win­dows of the fra­mes we no lon­ger per­cei­ve col­la­ges made of paper, but of cloth. Just as the way Veronica’s cloth cau­ght tears and blood, also the­se cloths are able to bring soothing. Van Tichelen gras­ps for cloths that refer to (her) mother­hood. Cloth, reu­sa­ble dia­pers, was­hed, ble­a­ched, held innu­me­ra­ble times.
Torn cloths are being fas­te­n­ed in a win­dow and stit­ched coar­se­ly. A trans­lu­cent pain­ting ari­ses. A mul­ti­ple of whi­te.
Between pil­lars, stret­ched threads, pul­led tight. A tight bar­bed wire of colou­red wool this time. The fleeing one will not be block­ed by this bar­ri­er any lon­ger, he will be wel­co­med in a soft way.

Leen Van Tichelen’s oeu­vre is an invita­ti­on to watch the suf­fe­ring of our times from a dif­fe­rent perspective.

© Petja Gekiere, translation Sarah Vandenbulcke

[NL]

De Black Brains’ van Leen Van Tichelen zui­gen ons in de peil­lo­ze diep­te van het men­se­lijk brein. Opengesneden her­sen­helf­ten sprei­den zich open op een blad. De her­sen­vor­men ver­an­de­ren, ver­klei­nen, wor­den gro­ter, zwel­len of ver­schrom­pe­len. De Black Brains’ zijn geschil­derd met gloss verf en blin­ken als­of ze bedekt zijn met een laag pek. Kleine nuan­ces van roze ver­wij­zen naar een aan­we­zig­heid van men­se­lijk vlees.
De com­bi­na­tie van de 27 Black Brains’ lij­ken een uit­ver­gro­te Rorschachtest. We kun­nen onein­dig veel bete­ke­nis en gevoe­lens pro­jec­te­ren op de ver­an­de­ren­de vlek­ken.
Wat drijft Van Tichelen om als een artis­tie­ke Vesalius het men­se­lijk brein aan ons te tonen?
Ze graaft in de gees­ten, de her­se­nen van die­ge­ne die lij­den ver­oor­za­ken. Series van het brein van seri­al kil­lers.
Serial kil­lers die in staat zijn om te moor­den en te ver­won­den. Neurocriminologen zijn het erover eens dat de her­se­nen van een psy­cho­paat afwij­kin­gen ver­to­nen. Bij Van Tichelen wordt die onge­voe­lig­heid voor het kwaad ver­taald in een git­zwar­te laag die zich vast­zet. Het zwart is de con­stan­te. De serie toont een gro­te vari­a­tie en gevoe­lig­heid voor vorm en een sub­tiel gebruik van een sober kleu­ren­pa­let.
We leven in een don­ke­re tijd. Hoeveel stap­pen zijn er gezet sinds de duis­te­re mid­del­eeu­wen van Huizinga?
Tijd vol gru­wel, die alles ver­keerd doet,
eeuw van leu­gen, vol hoo­vaar­dij en nijd,
tijd zon­der eer en zon­der juist oor­deel,
eeuw in droef­heid, die het leven ver­kort.’
(Johan Huizinga, Herfsttij der Middeleeuwen)

De media maken ons allen toe­schou­wer van het kwaad. Het zijn beel­den in kran­ten en op TV, beel­den van gru­wel en ellen­de die bij de kun­ste­naar blij­ven plak­ken.
Hoe duis­ter zijn wij allen gewor­den dat we qua­si onge­voe­lig beel­den bekij­ken en die zon­der emo­tie weer weg­zap­pen? Denken we hier­mee weg te komen? Zou er bij elk van ons geen denk­beel­di­ge roet­fil­ter van dit alles blij­ven plak­ken aan ons hart, lever, lon­gen en her­se­nen?
De instal­la­tie Black Backbone’ toon­de col­la­ges in Croxaphox vast­ge­zet in getim­mer­de kaders. In de kaders bui­ten­pro­por­ti­o­ne­le men­se­lij­ke onder­de­len: een maag, her­se­nen, een rug­gen­graat,…
Sensationele vor­men gecre­ëerd met ver­schil­len­de soor­ten en stuk­ken gescheurd papier. Het tim­mer­werk roept beslo­ten kamers op, dok­ters­ka­bi­net­ten, wacht­ruim­tes.
Het zwart kleeft hier aan de rug­gen­graat en de lon­gen. Het roet is met veel nuan­ce aan­ge­bracht, houts­kool is gekrast en uit­ge­wre­ven.
De rug­gen­graat die alles moet tor­sen, die ons recht moet hou­den is aan­ge­tast. Het kij­ken in de afgrond van het lij­den zuigt Van Tichelen mee.
Wenn du lan­ge in einen Abgrund blick­st, blickt der Abgrund auch in dich hin­ein.’
(Friedrich Nietsche, Jenseits Gut und Böse)

Het oeu­vre bevat ook werk dat lich­ter en hoop­vol­ler lijkt. Ze spant rag­fij­ne dra­den in de ruim­te. Vluchtroutes met op hun weg cut-outs van ster­ren, bloe­men, patro­nen in zil­ver. Haar col­la­ges van fra­gie­le ver­lo­ren vleu­gels -‘Lost Wing’- roe­pen even­eens het ver­lan­gen om te vlie­gen op. Een oeu­vre dat let­ter­lijk uit­blinkt in het tonen van krach­ti­ge vor­men.
Wanneer je zoals de kun­ste­naar in het hoofd kruipt van dege­ne die lijdt, vraagt dit ont­zet­tend veel. Je wil mee voe­len maar ook net als zij die getrof­fen zijn weg­lo­pen, vluch­ten, zoe­ken naar iets beter. Je staart de hemel af op zoek naar die ene zil­ve­ren ster die je zal lei­den naar een bete­re plaats.
De kun­ste­naar vlucht weg om iets mooi­ers terug geven, beel­den vol roet en tra­nen wor­den gesu­bli­meerd in pure en abstrac­te vormen. 

Van Tichelen vraagt zich af waar de empa­thie is bij hen die haar omrin­gen?
Wij trek­ken gren­zen rond onze tuin, ons huis, ons land, ons Europa, de plaats van ons alleen waar het goed leven is.
En wat als je toe­val­lig aan de ver­keer­de kant van die grens gebo­ren bent? Waar halen wij het recht om een ander mens te ver­bie­den een grens, een denk­beel­di­ge lijn te krui­sen op zoek naar de zil­ve­ren ster? 

In de instal­la­tie Onder Verzachtende Omstandigheden’ pro­beert ze hier­op een ant­woord te bie­den.
Timmerwerk opge­steld als een hoge wand in de ruim­te. Een muur, een hek, prik­kel­draad, een grens. Het spel met een­vou­di­ge mate­ri­a­len doet den­ken aan de Arte Povera. Het ver­snij­den en terug samen­stel­len vormt hier opnieuw het uit­gangs­punt.
In de ramen van het tim­mer­werk zien we niet lan­ger col­la­ges van papier maar van doe­ken. Als het doek van Veronica tra­nen en bloed opving, kun­nen ook deze doe­ken ver­zach­ting bren­gen. Van Tichelen grijpt naar doe­ken die refe­re­ren naar haar moe­der­schap. Tetra-doe­ken, her­bruik­ba­re lui­ers, afge­was­sen, gebleekt, ontel­ba­re keren vast­ge­hou­den.
In een raam wor­den de gescheur­de doe­ken terug aan elkaar vast­ge­maakt en met gro­ve ste­ken genaaid. Er ont­staat een licht­door­schij­nend schil­de­rij. Een veel­voud aan wit.
Tussen de pij­lers gespan­nen dra­den. De dra­den staan strak. Een strak­ke prik­kel­draad dit keer van gekleur­de wol. Deze bar­ri­è­re zal dege­ne die vlucht niet lan­ger tegen­hou­den maar op een zach­te manier ver­wel­ko­men.
Het oeu­vre van Leen Van Tichelen is een uit­no­di­ging om van­uit een ander per­spec­tief te kij­ken naar het lij­den van onze tijd.

© Petja Gekiere